Fiep van Bodegom: De Poort
dinsdag, 5 januari 2021
Terug naar overzicht

Geïnspireerd door de mysterieuze sfeer van Kunstfort bij Vijfhuizen schreef schrijver Fiep van Bodegom een science fiction verhaal over een gemeenschap in een bos, die geobsedeerd raakt door De Poort.

Ons werd op het hart gedrukt onzichtbare modelburgers te zijn. Dit was erg moeilijk. Hoe kon je bijvoorbeeld laten zien hard gewerkt te hebben terwijl je onzichtbaar bent? Het modelburgerschap was gevuld met vele, vaak tegenstrijdige elementen en het was moeilijk na te spelen in ons onderkomen naast de bossen. We konden daar bijvoorbeeld niet de gebruikelijke stedelijke achtergrond tonen in onze updates en verslagen. We deden wel ons best. Veel tijd ging verloren aan improviseren. We hadden bijvoorbeeld een modelhuis ingericht in het centrum waar de bewoners om de beurt konden poseren. Natuurlijk probeerden we op zo een manier te poseren dat het niet op poseren leek. Dat was misschien wel het meest essentiële talent waar het modelburgerschap om vroeg. Aangezien we allen alleen in het centrum waren aangekomen, zochten we mensen die op ons leken om voor familie door te gaan, en mensen die juist niet op ons leken om een prettig en gezond beeld van vriendschap te creëren. Werk en uitgaan was moeilijker te simuleren. We probeerden een kantoor na te bouwen, maar daarvoor misten we de meest noodzakelijke rekwisieten zoals computers en bureaus. Uiteindelijk maakten we al onze kantoorbeelden in de kantine. Die was er al en kon prima doorgaan voor een kantine in een echt kantoor op een echt bedrijventerrein. Onze werkelijke omgeving, de bossen, waren het moeilijkst om in te passen in het dagelijks leven van de modelburger.

Soms verloren we de moed. Dan wilden we geen decors bouwen en verhalen verzinnen of parallelle levens leiden. Dan verlangden we naar echte levens en bleven we in wanhoop in bed liggen. Na elven ’s ochtends voelden we alle zin om op te staan wegvloeien. De moeite om uit bed te komen leek niet meer in verhouding tot de lengte van de resterende dag. Rond twee uur vielen we dan in een diepe, droomloze slaap. Een slaap zo bodemloos dat we om vijf uur in paniek wakker schoten en met het uitzicht op de schemerige bossen dachten weer even thuis te zijn. Daarna kregen we honger, maar na een dag geslapen te hebben, vonden we dat we geen recht op eten hadden. Wie niet werkt zal niet eten. Bovendien, de kracht die het kost een ander mens in het gelaat te kijken was op gewone dagen al bijna niet op te brengen. Gelukkig voelden we ons slechts een op de drie dagen zo en overkwam het ons nooit allemaal gelijkertijd. Zodoende was er altijd een ploeg die foto’s maakte en een leven verzon en een groep die de diepe wanhoop ontvluchtte door te slapen. Bovendien liet de beperkte ruimte in het centrum een volledige participatiegraad ook niet toe.

De bossen werden weinig bezocht omdat het in de wijde omtrek bekend stond als de plek waar ongelukkige mensen heengaan om te sterven. De postbode bijvoorbeeld, die aan het einde van zijn ronde niet naar huis terugkeerde, maar het bos in reed en waarvan alleen de fiets met zijtassen en elastieken aan het stuur werd teruggevonden. Of het rijke gemeentelid die na aantijgingen van fraude zijn autohandel in de fik stak en zich verhing in het bos. Het meest recente geval was een ontmoedigde student. Ze had eerder die winter een kleine poëziebundel gepubliceerd die weinig aandacht kreeg. Vervolgens werd haar beursaanvraag afgewezen en haar fiets gestolen. Een romance liep stuk. Ook zij liep het bos in zonder terug te keren.

Er waren ook andere verhalen over de bossen. Verhalen die met gedempte stem werden verteld in kleine kring. We hadden weinig contact met de inheemse bevolking en het duurde lang voordat ook wij hoorden over de poort. We praatten weleens met de eigenaar van de kleine buurtwinkel in het dorp. Maar hij maakte alleen maar grappen die we niet begrepen en smakte met zijn lippen als er een jonge vrouw inkopen kwam doen. Het verhaal was dat er in de bossen een poort stond waar men doorheen kon lopen, maar niet doorheen kijken. Er bestond zelfs twijfel of de bosgangers waar geen lichaam van gevonden was, zelfmoord hadden gepleegd of de poort door waren gegaan. We probeerden er zoveel mogelijk over te weten te komen. Er was er ons veel aan gelegen om het centrum achter ons te laten en we hadden geen enkel bezwaar tegen boven- of buitennatuurlijke hulp daarbij. Ons leven hing toch al aan elkaar van toeval en welwillendheid, invloeden die zoveel makkelijker te onderscheiden zijn als je aan de randen van het bestaan bivakkeert.

We spraken onderling veel over de poort. Er verdwenen altijd al bewoners vanuit het centrum zonder aankondiging of bericht achteraf. Sommigen gingen naar familieleden elders, anderen verdwenen in het ondergrondse circuit. We hadden weinig om naar uit te kijken. De meesten bleven hangen in het centrum in de hoop dat de bevoegde instanties ze ooit zouden toelaten tot het echte leven. De poort leek een even onzekere keus als alle andere opties. Misschien lag er wel een echt leven achter die poort. We konden ons niet voorstellen dat het lot dat ons daar te wachten stond erger kon zijn dan wat we achter ons hadden gelaten. Wat ons tegenhield was de afsnijding. Wat als we niet meer terug konden keren? Hoe konden we nog bericht van ons aanstaande vertrek aan familie ver weg sturen? En wat konden we hun schrijven? Was door de poort gaan slechts een unieke manier om zelfmoord te plegen?

Op een dag besloten we te gaan, niet met drie of vijf, maar als collectief, met alle bewoners van het centrum. We besloten na zo lang alleen te hebben moeten reizen dat we liever als groep gingen, als stam zo je wilt. We pakten onze kleren en weinige bezittingen in rugtassen, we spaarden wat van ons eten uit als rantsoen om mee te nemen en op een nacht vertrokken we door de bossen. We volgden de coördinaten die de loopjongen van de kruidenier ons had gegeven. We hadden een kompas.

Fiep van Bodegom is redacteur van De Gids. Ze schrijft regelmatig voor De Groene Amsterdammer en NRC, doorgaans over literatuur. Daarnaast publiceert ze essays, proza en vertalingen.

Geert Goiris, Blast #3, 2001. Courtesy: Galerie ArtConcept, Parijs

Terug naar begin