Zondag 1 september sluit de solo tentoonstelling Clear Obscure van de internetkunstenaar Jan Robert Leegte (1973). Ik tref Jan Robert een paar dagen eerder aan de achterkant van de tentoonstelling, in het kantoor van het Kunstfort. Zo lopen we van voren naar achteren en steekt hij gelijk van wal.
In de praktijk blijkt dat mensen vaak van achteren komen, omdat ze niet doorhebben wat de voor- of achterkant van de loods is. Ik vind dat juist mooi omdat de tentoonstelling heel erg over die spanning tussen voor- en achterkant gaat van machines en systemen, en er een sterk theatraal aspect aan zit. Het idee dat je van achter de schermen naar binnen komt is door heel de tentoonstelling sterk aanwezig en zie je ook terug aan de open achterkant van de werken. Het zijn een soort decorstukken geworden zodat je je in een technische ruimte waant. Het leuke is dat ik precies dezelfde constructie op de academie gebruikte omdat ik me toen ook al interesseerde in de voor- en achterkant van dingen.
Over je academietijd gesproken: je bent in de jaren negentig, relatief vroeg, begonnen met het maken van internetkunst. Wat sprak jou aan in dit medium wat toen nog in de underground verkeerde?
Toen ik twintig jaar geleden op de academie begon was ik in wezen een klassieke kunstenaar. Ik wilde een soort ontologie van materiaal ontwikkelen en vond dat het bij computers nog niet helder was uitgestippeld. Ook was ik enorm geïnspireerd door iemand als Bruce Nauman. Bij hem ging het om het beleven van de werken in de ruimte. Die interacties werden dan het werk zelf. Een typische architectonische benadering, wat ook wel weer goed paste bij mijn eigen bouwkundige studie in Delft. Als kijker moet je je toch tot de computer verhouden, en in de verhouding gebeurt iets waardoor ik het medium beter kan observeren.
Een scherpe docent bracht me in aanraking met V2 (een interdisciplinair centrum voor kunst en mediatechnologie in Rotterdam), en als je er eenmaal één te pakken hebt, heb je zo het hele netwerk opgerold. Van daaruit kwam ik terecht bij de post-internetclub en nu staan we hier twintig jaar later nog steeds over internet te praten.
Ik heb de hele ontwikkeling meegemaakt, maar vind het nog steeds een onderschat medium, ook wat mediatheorie betreft. De computer is een fundamenteel nieuwe machine die ik op verschillende klassieke manieren probeer te benaderen. Ook vind ik het waardevol om de computer te relateren aan existentiële principes, omdat ik het idee heb dat we te licht doen over het bestaan van de machines. Niet dat machines met of zonder ons weg gaan lopen, maar we hebben voor het eerst iets gemaakt dat procedureel heel erg op een onzichtbare manier zijn gang gaat. Als programmeurs lijkt het alsof we daar grip op hebben, maar dat valt enorm tegen. Het internet is kapot. Programmeurs lopen de hele tijd met naald en draad dingen te vermaken, maar niemand heeft de sleutels in handen.
Daarnaast is het schrijnend hoe de complexiteit van de machine wordt gereduceerd tot een foto met bijschrift. Terwijl we de kosmos kunnen simuleren!
En toch heb je zelf ook Instagram?
Uiteraard. We zijn allemaal zwak. Het heeft ook wel een functie. Vaak slaat het meest basale en lichte aan, en zijn de wat complexere dingen meer niche. Net als dit medium, dat ik vanaf het begin heb meegemaakt. Ik had nooit verwacht dat het zich op die manier zou ontwikkelend, maar dat onverwachtse maakt het ook fascinerend.
Bij een eerdere solo in de Amsterdamse galerie Upstream verwees je naar het internet als materiaal waarmee je kunt beeldhouwen. Nu is de titel van deze show Clear Obscure, een referentie naar de techniek uit de schilderkunst. Waarom en op welke manier leen je termen en concepten uit andere media waartegen je internetkunst zich afzet of vergelijkt?
Omdat ik het een conceptueel moeilijk te begrijpen machine vind merkte ik dat ik een kader nodig had. Een soort grip vanuit de kunstgeschiedenis van iets wat we al weten. Ik kijk veel naar voorgangers en vind het interessant om ze in een nieuw daglicht te plaatsen en te kijken of ze overeind blijven. Als semi-wetenschappelijke benadering, maar dan met een artistieke methodiek.
Zo heb ik eerder werk gemaakt geïnspireerd op de Blue Monochrome van Yves Klein. Als hommage. En nu heb ik dat hier ook zijdelings in verwerkt. Ik heb een soort canyon geïnstalleerd van drie schermen waar je doorheen loopt alsof het een natuurlijke formatie is. Drie documenten, een blank document en twee Google Earth-satellietbeelden dansen op een scherm. Ik heb computers eerder vanuit land art beschouwd, als een ecosysteem dat constant muteert maar in deze tentoonstelling draait het voornamelijk om het performatieve karakter van de computer, die altijd actief aan het processen is. Het is een generatieve machine en daarin simuleren we lineariteit. Deze drie documenten nemen eindeloze nieuwe posities aan, dansen door het scherm waar ze zich tot moeten verhouden. Het is simpel, haast knullig, maar tegelijkertijd ook geanimeerd. Ergens heeft een formele benadering wat ludieks, waar ik achter ben gekomen in 2016. Op uitnodiging van LIMA (het Nederlandse platform voor mediakunst, nieuwe technologie en digitale cultuur) heb ik toen alle namen van werken uit hun archief op lengte geordend.
Ik lees ook veel (media)theorie en filosofie rondom het internet. Het is fijn om door iemand als Janneke Wesseling stevig aan de tand te worden gevoeld, en in mijn schrijven ben ik altijd op zoek naar nieuwe manieren om dit fenomeen te duiden. Hulp daarbij komt soms uit hele onverwachte hoek.
Om op het werk terug te komen, het blauw van een van de twee Google Earth-shots refereert natuurlijk aan de kleur van Klein?
Ja, het is een screenshot van de Grote Oceaan, het laagste punt van de aarde. En het andere screenshot is van het noorden van Tibet. Het hoogste punt van de aarde, een regio waar het politiek moeilijk is en een plek waar veel lithiummijnen zijn waarmee laptops en telefoons worden gemaakt. Deze twee plekken als tegenpolen, maar ook een manier om me tot de grond te blijven verhouden en mijn eerder uitgezette Land art lijn door te zetten.
Deze interesse in Land art zie je ook terug in het werk Synthetic Wilderness (2019). Bij een eerder project in Groningen is mij gevraagd te reflecteren op natuur en klimaatverandering. Het Nederlandse landschap is op plekken enorm artificieel, terwijl het niet zo lijkt. En blijkbaar vergt het ook enorm veel tijd en geld om het zo te laten lijken. Prachtig, maar super artificeel. De mens als vleesgeworden landschapsgenerator. Ik heb eerder Land art werk gemaakt met zo’n generator, maar raakte de files kwijt waardoor ik me bewust werd van de vreemde en vluchtige status die dat gegenereerde virtuele landschap heeft. Het lijkt een uiterst gedetailleerde en stabiele wereld, die met één druk op de knop weg kan zijn. En het is zo mooi gedetailleerd dat het een wrange nasmaak heeft die symbool staat voor onze relatie tot een natuur die zo wegwerpbaar kan zijn. Ik ben het als een synthetische wildernis gaan beschouwen en ben gaan observeren hoe dat zich tot het ‘echte’ landschap verhoudt. Tegelijkertijd wilde ik ook een raam naar een stuk natuur laten zien dat in feite een machine in al haar performatieve glorie is, inclusief zon en stabiel briesje. Het perspectief, recht van boven, maakt van het geheel een plat ding, bijna een schilderij. Zo kunnen mensen helemaal niet kijken, het is een synthetische blik op een synthetisch landschap. En toch heeft het menselijke kenmerken.
Je noemt de term transparantie in de tekst bij de tentoonstelling. Wat triggert jou daarin?
Transparantie is een term uit de programmeertechniek van de jaren zestig, waarbij de complexiteit verborgen werd en er bij het programmeren voor het eerst in voor anderen ontoegankelijke lagen werd gewerkt. Ik vind het treffend en ironisch dat daar de term transparantie voor werd gebruikt, met name als je bedenkt dat in de jaren tachtig Steve Jobs daarmee aan de haal ging en alles behalve een transparante machine heeft gemaakt. Intuïtief, dat zeker. Maar wel een interface die de binnenkant volledig afschermde en dus verre van transparant is. Nu vinden we dat natuurlijk problematisch.
In Philadelphia staat een reconstructie van de eerste computer gemaakt door Charles Babbage in 1945. Het is bijzonder om te zien, zo’n enorme machine die hele geavanceerde berekeningen kan maken en tegelijkertijd handmatig moet worden aangedreven. Het is ook een esthetisch object, helemaal gemaakt van glanzend, opgepoetst messing. Men was toen trots op het vernuft en sindsdien is dat volledig weggestopt. Jobs vond het blijkbaar belangrijk dat zijn machines ook mooi van binnen waren, maar daar krijg je als gebruiker weinig van mee.
Zie je jezelf als iemand die met de machine omgaat en deze leert kennen of juist als criticus?
Wat privacy en hacking betreft heb ik het idee dat mensen dat inmiddels wel weten. Ik knipoog in mijn werk naar dat idee van consent, zoals onlangs door de Europese Unie vastgelegd. We proberen het te beteugelen, maar ik kan zo online gaan en een pakket van honderd miljoen emails downloaden en aan de slag gaan. Het is dweilen met de kraan open.
Ik probeer eerder contact te leggen. In de tentoonstelling kom je al wandelend door de canyon tekeningen tegen. Deze tekeningen zijn mijn antwoorden op de computer, waarin ik teruggrijp op de clair-obscur techniek, die is geannexeerd door interface-ontwerp met contrasten en schaduwen die ruimtelijkheid suggereren. Er zit ook geen glas voor de tekeningen waardoor het lijkt alsof mijn antwoord van de andere kant van de glasplaat contact probeert te leggen met de computer. Ik wil graag zowel de voor- als achterkant tonen, het van twee kanten belichten zodat zowel ik als de toeschouwer het kan aanschouwen en begrijpen. En het geeft de bezoeker ook inzicht in mijn interesse om van binnen naar buiten te werken en andersom. De computer is een miraculeus apparaat, dat mag wel meer worden verteld en getoond.
Voor video documentatie van de tentoonstelling, zie Vimeo.