Ter gelegenheid van haar afscheid bij Kunstfort bij Vijfhuizen sprak ik Zippora Elders, directeur en curator sinds 2016. In café De Oranjerie in Amsterdam, met een bakje bitterballen tussen ons in, hebben we het over hoe het is om weg te gaan bij het Kunstfort, op wat voelt als een belangrijk moment. De afgelopen twee jaar was het “roeien met de riemen die je hebt” en werden sommige van haar ambities voor het Kunstfort vanwege de pandemie stilgezet zodat “datgene wat is, in stand gehouden kan worden”. Maar de ambities zijn nooit uit het zicht geraakt. Het fort is in haar eigen woorden, “een plek die op een bepaalde manier levensloos was, een militaire plek, een plek van beton die op een meer is neergezet, op een geconstrueerd landschap. Door het te beheren, door te organiseren, door aandacht en arbeid, zijn we eigenlijk de hele tijd bezig het in leven te houden en het te laten leven.” Van oudsher deed het fort dienst als verdedingsplek, iets wat resoneert in haar ambities voor het opbouwen van een team en voor het achterlaten van een structuur. Een gesprek met Zippora Elders aan het einde van de rit bij het Kunstfort.
Een begin
Een gezond huis voor kunst en kunstenaars
“Voor mij is het belangrijk dat als je een goed huis wilt zijn voor kunst en kunstenaars, dat je zorgt dat je een gezond huis bent. Idealiter is dat een huis met een financiële structuur waarin een aantal zaken vaststaan zodat je continuïteit kunt bieden, naar je team en naar je publiek. Niet dat ik continuïteit op zich als waarde zie, maar het maakt het makkelijker om vanuit vertrouwen te handelen. Dat is het uitgangspunt om een team op te bouwen, en ik denk dat dit ook doorwerkt naar de publiekservaring. Toen ik solliciteerde bij het Kunstfort wilde ik een programmavoorstel doen waarin kunst zichzelf niet moest verantwoorden of uitleggen. Dat houdt mijns inziens de ambities van kunst te klein. Via het kader van science fiction stelde ik het onverwachte, het ongedefinieerde of het speculatieve centraal. Kunst waarin de status quo onder de loep wordt genomen en middels verbeelding een ander verhaal of een andere lezing aanbiedt. Het politieke was uiteraard ook altijd aanwezig, maar ik zag geen reden om dat altijd zo concreet te zeggen. De locatie van het Fort speelde daarbij een belangrijke rol: door de ligging maak je als bezoeker een duidelijke keuze om hier naartoe te gaan, je kunt vervolgens de tijd nemen om naar iets te luisteren of om iets langer te bekijken. Die toewijding maakt het mogelijk om verhalen te vertellen waarin ruimte is voor het ongedefinieerde, het onverwachte, het oncomfortabele. Kunst gaat verder dan instant gratification, wat eigenlijk gewoon genot is, het resoneert langer dan dat. Dat kost tijd en moeite, ook van een bezoeker.
Toen ik bij het Kunstfort begon, werkte ik grotendeels met één andere medewerker. Er waren enkele duizenden euro’s voor programma gereserveerd en met de rest van de begroting hadden we weinig van doen. Dat kon anders: ik wilde de begroting (her)zien, ik wilde minder bureaucratie en heldere governance, ik wilde meer vaste posities en betere taakscheiding voor het team met fair pay voor interne en externe werkers, ik zette een adviesraad op om meer perspectieven te betrekken, en ik vergrootte en diversifieerde inkomsten en subsidierelaties. Naast het creëren van meer permanente posities, wilde ik een team dat complementair werkt: een team van mensen dat ook iets bevraagt in mij of in de plek. Ik denk dat dat ook belangrijk is voor het besturen van kunstinstellingen, dat er een team is dat niet alleen maar ‘ja’ knikt. Het is wel interessant dat een curator vaak gezien wordt als de centrale spil, maar ik denk dat een goede producent, of een goede communicatiemanager of -medewerker, net zo significant zijn voor een goed werkende culturele instelling. Ik weet niet zo goed waar dat vandaan komt, het prestige dat aan de rol van de curator wordt opgehangen.”
Het midden
Over professionaliteit en de onbewogen standaard
“Ik heb veel nagedacht over wat professionaliteit betekent in dit veld. Enerzijds ben ik er voor om te toornen aan opgelegde grenzen, omdat ik denk dat het de manier is om op te komen voor het artistieke. Maar door mijn lobbyactiviteiten zie ik ook dat de tijdslijnen en de gehanteerde criteria in dit veld dit in eerste instantie niet toelaten. Ik heb heel vaak teruggegeven dat iets alleen kan vliegen als het de tijd krijgt, tijd om te proberen en te mislukken. En dat een cultuur van bureaucratie en constante verantwoording dit in de weg staat. Ik snap dat als je met publiek geld werkt dat je verantwoording moet afleggen. Maar wat die verantwoording betekent wordt geduid volgens een specifiek perspectief op kwaliteit. Er wordt een bepaalde standaard gesteld die tot stand komt vanuit een dominante positie, een positie die bepaalde waarden aanhangt of die een bepaalde taal spreekt. Die standaard is vervolgens ook makkelijker te behalen vanuit een bevoorrechte of dominante positie, die zich zo alleen maar verder legitimeert. Wat als professioneel wordt gezien valt binnen die kaders. Maar waar is dan ruimte voor het onverwachte, of voor minder gehoorde praktijken? Deze vraag toepassen in de praktijk houdt me de laatste tijd veel bezig. Het valt niet te ontkennen dat ‘de standaard’ ongastvrij is naar iets dat buiten de door haar opgelegde grenzen beweegt, dat is hoe de logica van macht werkt. Vooral nu het binnen de kunstsector erop lijkt alsof diversiteit een gespreksonderwerp is, betekent dat ook aan de achterkant durven door te zetten door een standaard te bevragen, maar in de praktijk merk je dat mensen dit toch moeilijk vinden om te horen.
Tegelijkertijd heb je binnen die vaste structuren uiteindelijk ook te maken met menselijke relaties, ambtelijke contexten die veranderen, structuren die dan juist weer minder vast zijn. Dat blijft een voortdurend gesprek dat je voert en een alertheid die je moet hebben. Dat speelt zich af binnen een groeiend wantrouwen naar de kunstsector, het heersende idee dat ‘we’ er niet zijn voor ‘de’ mensen. Er is een soort klantpositie die mensen voelen en ‘wij’ moeten leveren. Dan kun je het natuurlijk nooit goed doen. Ik denk dat heel veel mensen de retoriek van populisten maar ook van rechts conservatieven zijn gaan volgen, zonder dat ze het zelf door hebben. Ik heb het idee dat er altijd verdedigd moet worden. In dat geval hoor ik graag waarom kritiek wordt gegeven, zodat ik ook weet waar ik tegenin spreek.”
Over precariteit en transparantie
“De andere interpretatie van flexibiliteit waar we het niet vaak genoeg over hebben is dat medewerkers overvraagd worden, dat ze bijvoorbeeld naast programma maken of een project leiden ook verantwoordelijkheden van een semi-bestuurder krijgen toegeschoven. Die vorm van flexibiliteit wordt weleens verhuld als een kans of een compliment, die overigens vaak informeel blijft want een bijbehorende betaling is er natuurlijk niet. Maar het is met reden soms om taken goed te scheiden, en om daarin transparant te zijn. Dat gaat over mensen beschermen in hun taakstelling. Ik hoop dat er ook steeds meer wordt begrepen in de sector dat ook dit gaat over eerlijke arbeid. Bij het Kunstfort heb ik geprobeerd om open te zijn over de uitdagingen, door transparant te zijn naar medewerkers en kunstenaars over tijdelijke financiële situaties, zowel binnen de context van projectsubsidies als de pandemie. Dan is iemand ook op de hoogte van diens positie en heb je een eerlijk gesprek.”
Het eind
“Dat is ook hoe ik curatorschap zie: om ruimte te maken en uiteindelijk een bemiddelaar te zijn. De posities van kunstenaars zijn vaak precair, en dan ben ik die bumper voor zover dat kan. Ik weet inmiddels ook wel wat ik daarin kan hebben. Je doet wat je kunt en je geeft zoveel mogelijk ruimte. Daarbij ga je menselijke relaties aan. Soms zijn dat mensen die zich niet gezien voelen of teleurgesteld zijn. Je moet heel transparant zijn over wat wel en niet kan. En je moet vaak geld vinden dat er al zo’n twaalf jaar niet is. Het is een eerlijkheid die nodig is. Het kan zakelijk klinken maar het is niet zakelijk, het is de realiteit van misschien wel een zakelijke samenleving. Dit is ook de sector waar we in zitten, waar we voor kiezen. En als iemand zegt: dit gaat niet meer lukken, dan is dat ook gewoon zo. Ik denk dat het dan ook professioneel is om bijvoorbeeld bepaalde dingen zoals regels, bureaucratie, deadlines los te laten en niet als een soort persoonlijke en morele mislukking te zien. Daar zit soms wel eens beetje de crux in onze sector, dat cultureel werkers heel snel moralistisch worden, wat iets anders is dan politiek. Daar ben ik nog aan het zoeken, hoe je dat gesprek moet voeren op een manier die ook wel prettig is. Want natuurlijk is het wel belangrijk om het resultaat te behalen dat je voor ogen had.”
“Onlangs hebben we bij het Kunstfort een programma gemaakt met kunstenaars uit voormalige Sovjetlanden. Dat was niet lang na de inval van Poetin in Oekraïne. Het verwees er niet direct naar, maar het ging er natuurlijk wel over, wat imperialisme voor effect heeft. Je merkte dat mensen juist toen dankbaar waren omdat het een soort houvast bood. In een tijd waarin zoveel binnen de waan van de dag wordt bericht, denk ik dat mensen instinctief in een reactie schieten: hier moeten we iets mee. Ik denk dat dat ook een soort val is van het neoliberale gedachtegoed, dat je je er bijna persoonlijk verantwoordelijk voor voelt, wat natuurlijk vaak heel erg verlammend werkt of daarmee in een moment gevangen blijft. Maar dit programma gaf mensen het gevoel dat ze inzicht kregen in iets waarin zij zelf niet centraal staan, iets dat het individuele overstijgt maar wel verbondenheid suggereert. Het geeft een breder beeld van zo’n situatie en verbindt daarmee met eigen keuzes: op wie stem je? Welke waarden vind je belangrijk? Die resonantie is belangrijk. Resonantie niet als waarde maar weten dat alles resoneert en dat je onderling afhankelijk bent. Dat is uiteindelijk een rode draad geworden, ook binnen het Kunstfort als organisatie.
Bij het Kunstfort zijn we op het punt gekomen dat artistieke lijnen ook overgenomen kunnen worden, om samen als team te werken. Ik had misschien langer kunnen blijven om sommige dingen nog meer uit te werken. Ik zie in mijn eigen generatie maar ook in nieuwe lichtingen zoveel bijzondere praktijken en perspectieven. Tegelijkertijd is het een goed moment om het vertrouwen te hebben in het team, in de opvolgers en in de plek. En dat heb ik.”
Ter volledigheid: Zippora en ik zijn collega’s bij sonsbeek20→24. Daarnaast delen we een liefde voor gefrituurd eten. Dit interview is dus geenszins als objectief te lezen.